Antwerps Woordenboek
1 afpellen, loskomen, (verf of schros kunnen afblotte)
- de vaerf blot van de deur en de venster af
2 vervellen (na zonnebrand)
- a was nor de ziê gewest, nau issem on't afblotte
+ door derek
ik blot af | wij blotte(n) af |
gij blot af ↔ afblot(te) gij af | golle blot af ↔ afblot(te) gollen af |
ij blot af | zun blotte(n) af |
ik afblotte(n) | wij afblotte(n) |
gij afblotte(n) ↔ afblotte(n) gij | gollen afblotte(n) ↔ afblotte(n) golle |
ij afblotte(n) | zun afblotte(n) |